Weekdieren

18 april 2016 15:00

Een student in het hbo is volwassen, heeft vrijwillig voor een opleiding gekozen en dus kan de volledige verantwoordelijkheid voor zijn leerproces bij hem neergelegd worden. In theorie vind ik het idee prachtig, maar de praktijk blijkt weer eens weerbarstiger.

Het is misschien ook wel wat optimistisch om te denken dat een middelbare scholier na een lange zomervakantie ineens volwassen is. Aan de andere kant: we moeten hem ook niet zo lang pamperen dat hij nooit ‘volwassen’ wordt. In Leren (en) doceren in het hoger onderwijs trof ik een mooie tabel aan die het dilemma goed weergeeft. En wat blijkt: het is eigenlijk geen dilemma.

Studenten leren zichzelf steeds beter te reguleren doordat zij zelf leerstrategieën aanleren en deze aangereikt krijgen door de docent. Hoe zelfsturender een student is, hoe minder externe sturing hij nodig heeft. Het is mooi als er congruentie is tussen de mate van zelfsturing en de mate van externe sturing, maar het is nog veel beter als er sprake is van constructieve frictie: een student ervaart misschien dat hij meer sturing nodig heeft en wordt daardoor juist uitgedaagd.

Weekdieren.jpg

Bron: Kallenberg, T. et al. (2014) Leren (en) doceren in het hoger onderwijs. Boom Lemma Uitgevers.

Wat ik in mijn eigen groepen vaak zie is dat studenten gefrustreerd raken wanneer ze te weinig gestuurd worden. Ze hebben hier geen ervaring mee vanuit het middelbaar onderwijs en hebben dus enige sturing nodig. Een reactie van een docent kan zijn dat de sturing van los naar heel strak gaat. De studenten zijn dan tevreden, want de docent vertelt wat ze moeten doen en hoe ze dit kunnen aanpakken. Het gevaar is echter dat ze de rest van hun studie achterover kunnen leunen en niet als zelfstandig functionerende professionals afstuderen. De uitdaging voor de docent zit erin om tussen strakke en losse sturing in te gaan zitten. Immers, zonder wrijving geen glans.

Ik was een losse docent en ik ging ervan uit dat de studenten het heerlijk zouden vinden als ze zelf mochten bepalen hoe ze iets aan zouden pakken. Zaten ze te kletsen, dan was dat hun keuze. Nu begrijp ik de frustratie van sommige studenten, omdat ik ze in het diepe gooide. Ook ben ik strenger geworden op storend gedrag: een student verpest het daarmee niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de studenten om hem heen en ik voel me er verantwoordelijk voor dat het leerklimaat uitnodigt om te kunnen leren. Niet alleen mijn studenten maken een ontwikkeling door, maar ik dus ook.

Onlangs sprak ik een docent die drie soorten vragen kende: domme vragen, redelijke vragen en goede vragen. Op domme vragen gaf hij geen antwoord: ‘Wanneer is de toets?’ ‘Waar hebben we straks les?’ ‘Moet ik een boek kopen?’ Alle antwoorden zijn namelijk te vinden in de studiehandleiding en in het rooster. Door hierop te antwoorden maakte hij de studenten afhankelijk. Op redelijke vragen gaf hij enkele weken antwoord en dan stopte hij ook hiermee: ‘Moeten we dit kennen voor de toets?’ Goede vragen mogen altijd gesteld worden en zal hij altijd beantwoorden. Dan gaat het meer om vakinhoudelijke vragen: ‘Dus als ik het goed begrijp dan … maar hoe zit het dan met …?’ De domme vragen werden al vrij snel niet meer gesteld en er bleef zodoende meer ruimte over voor relevante vragen. Studenten gingen verder denken dan eenvoudige praktische vragen. Zijn collega vulde aan: als studenten een nieuwe telefoon kopen gaan ze heus niet de klantenservice van Apple bellen om te achterhalen hoe die telefoon werkt. Ze zijn tot veel meer in staat als ze aangewezen zijn op zichzelf.

Ik vond het een mooi voorbeeld en blijf balanceren tussen het creëren van weekdieren die uiteindelijk niet klaar zijn voor de maatschappij en het laten zwemmen van studenten.