Leerdoelen
28 maart 2016 15:00
Leerdoelen opstellen of aanpassen
Het opstellen van leerdoelen kan voor fase 1 gebeuren, maar ook tijdens fase 4 (klik hier om de cyclus nog eens te bekijken). Als de studenten al leerdoelen hebben, kunnen zij die in fase 4 herzien. Ze formuleren wat ze moeten leren (concreet), hoe ze dat willen aanpakken (welke oefeningen en methodes ze kunnen gebruiken) en wanneer ze dat willen doen (realistische planning). Alleen als een leerdoel voor de student concreet is, kan hij het gaan realiseren. Het is daarom van belang om door te vragen over het leerdoel. De docent kan dit doen, maar het is wellicht nog beter om studenten elkaar te laten bevragen of interviewen over hun leerdoel. Studenten kunnen elkaar zo helpen bij het concretiseren van hun leerdoelen. Ook kunnen studenten er op elk moment achter komen dat ze een nieuw of ander leerdoel hebben. Elk van de werkvormen die ik de afgelopen weken beschreef kan een student doen inzien dat hij een nieuw leerdoel heeft, of juist een leerdoel heeft behaald.
Leerdoelen realiseren
Om een leerdoel te realiseren kunnen de studenten eerst zelfstandig een klein stuk theorie bestuderen over een onderwerp. Daarna pakken de studenten hun eigen tekst erbij en herschrijven ze deze op basis van wat ze net hebben gelezen. Ik kan hierbij gerichte opdrachten geven, bijvoorbeeld om te controleren of iedere alinea een kernzin heeft, of deze op de juiste plek staat en of deze zo nodig toegevoegd of verplaatst moet worden. Ondertussen loop ik rond en begeleid ik de studenten individueel. Eventueel kunnen teksten daarna worden uitgewisseld. Studenten beoordelen dan van elkaars tekst of die verbeterd is. Ten slotte kan daarna weer klassikaal worden besproken wat studenten hebben veranderd. Studenten kunnen hun veranderingen voorlezen aan de groep en bespreken of de tekst inderdaad verbeterd is.
Ik kan er ook voor kiezen om kort directe instructie te geven over een onderwerp. Directe instructie blijkt vooral effectief als basiskennis en -vaardigheden worden besproken. Daarbij is directe instructie met name effectief bij studenten in achterstandssituaties of bij studenten voor wie de informatie nog onbekend is[1]. Ook hierbij kunnen weer teksten van studenten of andere voorbeeldteksten gebruikt worden ter illustratie. Dit onderdeel duurt niet te lang. Het doel is een klein deel van de theorie te verduidelijken, zodat studenten er daarna zelf mee aan de slag kunnen. Nadat de theorie is besproken, geef ik een opdracht om de theorie toe te passen op de eigen teksten. Een voorbeeld is om een korte uitleg te geven over verwijswoorden. Ik geef dan bijvoorbeeld een tekst zonder verwijswoorden en één met en op basis daarvan bespreek ik de functie van verwijswoorden. Ik bespreek met de studenten welke verwijswoorden er zijn en aan welke eisen ze moeten voldoen. Vervolgens kunnen studenten de verwijswoorden in hun eigen tekst markeren. Ze kunnen controleren of de verwijswoorden aan de eisen voldoen: Zijn ze correct? Staat de verwijzing niet te ver van de referent? Staan er geen vage verwijzingen in de tekst? Komen ook complexere verwijswoorden voor?
Soms maak ik zelf opdrachten op basis van de teksten die studenten inleveren. Een voorbeeld van zo’n opdracht is dat ik spreektalige zinnen verzamel uit de teksten van studenten en deze laat omzetten in schrijftaal. Ook kan ik een alinea selecteren en de studenten voegwoorden laten toevoegen en ze daarbij laten benoemen welk verband wordt uitgedrukt. Nadat studenten een opdracht hebben gemaakt, wordt klassikaal besproken wat het resultaat is.
Daarnaast kunnen studenten oefeningen maken uit een lesmethode of op internet (mits de bron van goede kwaliteit is). Wel wordt altijd de link gelegd naar de eigen teksten van de student. Met alleen ‘losse’ oefeningen maken wordt het doel van de module niet bereikt (zelfstandig goede, zakelijke teksten kunnen schrijven) en zullen studenten waarschijnlijk ook hun leerdoelen niet behalen. Alle stof moet namelijk toegepast kunnen worden op het schrijven van eigen zakelijke teksten. Zo ontstaat er een transfer van receptieve kennis naar productieve vaardigheden. Oefeningen kunnen dus bijdragen aan het ontwikkelen van schrijfvaardigheid. Een voorbeeld is dat studenten een oefening maken waarbij ze moeten aangeven of het voegwoord in een zin correct is gebruikt. De oefening kan klassikaal of in groepjes worden nabesproken. Ten slotte kunnen studenten in hun eigen tekst de verwijswoorden markeren en vaststellen of ze correct zijn. Het kan studenten helpen om eerst ‘neutrale’ zinnen te bekijken, en dan pas hun eigen tekst.
Tot slot
Deze werkvormen gebruiken we natuurlijk in de hoop dat er leerdoelen gerealiseerd worden en dat de nieuwe teksten die erna geschreven worden steeds beter worden. Voor sommige studenten is het voldoende om de cyclus één keer te doorlopen (al zullen ze hem hopelijk de rest van hun leven blijven doorlopen), andere hebben meer tijd nodig en doorlopen hem vaker. Zodra studenten doorhebben dat deze cyclus uiteindelijk voor steeds betere schrijfproducten zorgt, zullen ze er geen moeite mee hebben hem steeds te herhalen.
Zie ook:
- Inleiding: cyclus
- Fase 1: schrijftaak voorbereiden
- Fase 2: schrijven
- Fase 3: feedback geven en ontvangen
[1] Ebbens, S. en S. Ettekoven (2009). Effectief leren, basisboek. Tweede druk. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Blz. 69.